Brussel, 5 mei 1835
‘Klim maar in de boom, Joris!’ Vader geeft me een duwtje, zodat ik bij de onderste takken van de boom kan. Ik trek me behendig op, klim als een aapje langs de stam omhoog en hijs mezelf op de dikste tak die ik zie. Ik ben dan wel klein voor mijn leeftijd, maar snel, handig en lenig, al zeg ik het zelf. Vader steekt zijn duim naar me op en vraagt of ik goed zit. ‘Zeker weten!’ roep ik naar beneden. Ik sluit niet uit dat vader ook nog de boom in klimt, want het is druk. Zo veel mensen heb ik nog nooit bij elkaar gezien. Het lijkt wel of het hele land naar Brussel is gekomen.
Niet ver bij hem vandaan klinken opgewonden stemmen. Joris draait zijn hoofd opzij, en ziet een man in een keurig zwart pak. Voor zijn borst draagt hij een rode sjerp. Hij heeft gitzwart haar, en indrukwekkende bakkebaarden.
‘De koning!’ Ik heb de koning nog nooit in het echt gezien, maar er is geen twijfel mogelijk dat dit hem is. ‘De koning!’ roep ik nog een keer. In mijn enthousiasme val ik bijna van de tak, maar ik weet me nog net vast te grijpen. Iedereen neemt mijn geroep over. ‘De koning! De koning!’ klinkt het over het perron. Koning Leopold glimlacht en zwaait en ik zwaai trots terug als hij omhoogkijkt en mij ziet. Als hij zijn hoofd weer omdraait, volgt iedereen zijn blik.
Het is een machtig apparaat wat daar staat. Groot, zwart, geel en rood en log. Dat dat straks in beweging komt, en een stuk kan rijden, durft nog niemand te geloven. We willen het eerst met eigen ogen zien, en de verhalen horen van iedereen die meegereden heeft.
Omdat het zo immens druk is, is vader ook in de boom geklommen. Hij zit vlakbij, en knipoogt. Ik zie dat hij het net zo spannend vindt als ik.
Nog meer mensen klimmen in de bomen, en zelfs op het dak zitten mannen, kinderen en zelfs vrouwen. Zo bijzonder is het wat hier gaat gebeuren!
Aan de andere kant van het water, in Engeland, rijdt hij al. Ze zeggen, maar ik heb hem nog niet gezien, dat de Engels ontwerper hiernaartoe is gekomen om vandaag te komen kijken. Ik speur de menigte af, maar ik heb geen idee wie het zou kunnen zijn. Die man naast de koning, met grijs haar en een vastberaden trek om zijn mond? Of die man vlakbij het spoor, die zo zenuwachtig heen en weer loopt? Ik weet het niet, en ik heb ook geen tijd meer om te zoeken. Het gaat beginnen!
Mannen en vrouwen met dure kleding stappen in de trein. Ze kijken opgewonden, lachen en gebaren driftig. Ik zou willen dat ik mee mocht! Helaas kunnen we alleen maar toekijken, maar wie weet mogen ook wij ooit eens mee rijden.
‘Dat is de locomotief,’ roept vader. Hoewel hij vlakbij zit, moet hij schreeuwen om zich verstaanbaar te maken. Hij wijst, en uit de locomotief vooraan de trein komt een wolk stoom. ‘Hierbij,’ roept koning Leopold, ‘hierbij verklaar ik de spoorlijn tussen Brussel en Mechelen voor geopend! Vandaag zullen hier uit Brussel drie treinen vertrekken, met drie nieuwe stoomlocomotieven. We hebben ze ‘de Pijl’, ‘De Olifant’ en ‘de Stephenson’ genoemd. Ik wens u allen die meerijdt, een behouden rit.’
Langzaam zet de trein zich in beweging. De trein komt maar langzaam vooruit, maar hij rijdt! Hij rijdt echt! Het hele volk, op het perron, in de bomen, op de daken, begint te juichen. Ik juich en lach en roep mee. ‘Hij rijdt!’
Langzaam verdwijnt de trein uit het zicht. Hij verlaat Brussel, en gaat op weg naar Mechelen. Ik ben blij dat ik het met eigen ogen heb mogen zien, anders zou ik het misschien niet eens geloven.
‘Kom, jongen,’ zegt vader en hij helpt me naar beneden, waar de mensen zich alweer verspreiden. ‘Dit zou weleens hele grote veranderingen voor de toekomst met zich mee kunnen brengen,’ zegt hij. Hij klopt wat blaadjes en stukjes boombast van zijn broek. ‘En daar zijn wij getuige van!’ Hij legt een arm om mijn schouders.
‘Later,’ zeg ik ernstig, ‘als ik groot ben en als ik kinderen heb, dan vertel ik ze alles. Dat ik de eerste trein van Brussel naar Mechelen heb zien rijden, én dat ik de koning heb gezien.’
‘En niet alleen van Brussel naar Mechelen, Joris. Op een dag zal de trein ook naar andere plekken rijden, zelfs naar Duitsland, Frankrijk en misschien wel nog verder.’ Voorzichtig loodst hij me tussen de mensen door het station af, op weg naar huis.
Brussel, 5 mei 1885
‘Opa, vertel nog eens over de trein?’ Ik trek mijn twee kleinkinderen op schoot en zeg: ‘Precies vijftig jaar geleden, op 5 mei 1835, reed de eerste trein van Brussel naar Mechelen. Het was de eerste spoorweg van het vasteland van Europa. En ik was daarbij! Mijn vader heeft me geholpen om in de boom te klimmen, zodat ik het goed kon zien. Zelfs koning Leopold was erbij!’ Ik glim nog van trots. Terwijl de kinderen een locomotief nadoen, droom ik weg over die ene dag, vijftig jaar geleden. Inmiddels hebben de spoorwegen al een enorme ontwikkeling doorgemaakt, maar ik weet zeker dat er nog veel meer zal veranderen. De wereld ligt aan onze voeten.