Noach

Vreemde vogel, die man hier beneden. Hij is nu al dagenlang bezig een boot te timmeren, en er is niet eens water in de buurt. Ik ben niet de enige die er niets van snapt, iedereen die hier voorbijkomt verklaart hem voor gek. Er zijn genoeg mensen die hem uitschelden, maar als ik dat zou doen, zou hij alleen maar mijn gekoer horen. En dat hoort hij toch wel, want af en toe kijkt hij omhoog, naar de tak waar ik op zit. 

Toch, het mag dan vreemd zijn dat hij op land een boot maakt, hij lijkt precies te weten wat hij doet. Ik heb geen verstand van arken, maar voor zover ik kan zien wordt het een knap staaltje werk. De ark heeft verschillende ruimtes, en zelfs verdiepingen. Die man heeft gouden handen. Het werk vordert gestaag, tot op een dag de man zijn hamer neerlegt. Van een afstand bekijkt hij zijn ark. Achter hem staan een paar mannen en vrouwen. Ik zie de man knikken en wenken. Ze gaan de ark in, alsof ze daar gaan zitten wachten tot de ark wegvaart. Het duurt niet lang, of ik zie beneden, onder de boom twee gestaltes. Het zijn twee koeien. Wacht even, twee koeien? En zie ik daar achter twee zebra’s? De dieren die daar weer achter lopen kan ik niet goed zien omdat ze kleiner zijn, maar het lijken hagedissen. Het is ongelofelijk. Vanuit alle uithoeken komen dieren, twee aan twee. Er lijkt geen einde aan te komen, en als klap op de vuurpijl zie ik een duif voorbijvliegen, die me wenkt. Ik volg hem, hij is prachtig. We vliegen de ark in, die er vanbinnen net zo kunstig uitziet als van buiten. 

Als we allemaal in de ark zijn, alle dieren en die man, die ze Noach noemen, en zijn familie, gaat de deur dicht. En dan begint het te regenen, en niet zo zuinig ook. Het lijkt alsof de hemel openbreekt. Een stortbui van hier tot ginder, en het lijkt alsof het nooit meer zal ophouden met regenen. Ik word er somber van. Het regent zo hard, dat de aarde het niet meer aan kan. Het water tilt de ark op, en de ark drijft, met ons allemaal erin. We stijgen, het water komt steeds hoger en de gedachte schiet door me heen dat het maar goed is dat ik hier in de ark zit, want anders had ik het niet overleefd. En dan bedenk ik tot mijn scrhik dat er heel veel mensen en dieren dit niet overleven. Alsof al het leven van de aarde wordt weggevaagd. Wat een verscrhikkelijke gedachte. De gedachte laat me niet meer los, en omdat we hier al heel lang in deze ark zitten en het waarschijnlijk ook nog wel heel lang gaat duren, kan ik niet veel anders dan aan al die mensen en dieren denken die er nu niet meer zijn. 

Ik weet niet hoe lang het nu al regent. Al dagen, weken. Maar opeens houdt het op. De sluizen van de hemel gaan dicht. Als ik naar buiten kijk, zie ik het water langzaam zakken, en op een dag stoot de ark met een klap ergens tegenaan. Een berg, begrijp ik. Kan je nagaan hoe hoog het water gestegen is. Hoe langer ik kijk, hoe meer het water steeds een beetje verder zakt. Het gaat maar heel langzaam, maar op een dag zie ik bergtoppen. 

Noach doet een raam open en laat een raaf vrij, en daarna kijkt hij om zich heen. Hij ziet mij zitten en komt naar me toe. Voorzichtig pakt hij me op en brengt me naar het raam. Zonder iets te zeggen laat hij me los. Ik vlieg de wijde wereld in, maar al snel zie ik: er is hier nergens een plekje om even uit te rusten. En nou kan ik ver vliegen, maar de aarde staat volledig onder water. Behalve de ark is er geen droog plekje om even uit te rusten. Er zit niets anders op dan terugvliegen. Het is alsof Noach op me heeft gewacht, want hij steekt zijn hand uit als ik bij de ark kom. Hij neemt me weer mee naar binnen, maar na een paar dagen, zeven, als ik het goed heb, neemt hij me weer mee naar het raampje. Weer vlieg ik de wijde wereld in, en deze keer zie ik meer dan alleen water. Ik zie boomtoppen. Dit moet ik Noach laten weten. Ik trek een blaadje van een olijfboom, en ik vlieg terug naar de ark. Noach kijkt gelukkig, en dat snap ik. Dit betekent dat het water zakt! Nog eens zeven dagen later laat Noach me weer uitvliegen. En deze keer zie ik zoveel om me heen, zo veel groen, dat ik besluit om niet meer terug te keren. Noach zal wel begrijpen dat het water gedaald is, sterker nog, zo goed als weg is. Ik nestel me in een boom, en ik hoop dat die andere duif die mee was in de ark, ook deze kant op zal komen. 

Het duurt niet lang of ik zie om me heen weer dieren, steeds van alles twee. Twee koeien, twee zebra’s, twee hagedissen. Twee vlinders, twee kippen, twee ezels. En ook Noach zie ik, samen met zijn vrouw, zijn zonen en de vrouwen van zijn zonen. En tot slot, ook de duif die al die tijd vlakbij me was in de ark. Hij vliegt naar de boom waar ik al die tijd op hem gewacht heb, en daar besluiten we de rest van ons leven te blijven en samen oud te worden. En nooit, nooit zal ik vergeten wat er gebeurd is met Noach en de ark. Ik hoop dat het nooit weer gebeurt. Als ik naar de lucht kijk, zie ik een prachtige boog met felle kleuren. Zoiets moois heb ik nog nooit gezien. Ik weet niet wat het is, maar een gevoel van hoop overvalt me. Een gevoel van hoop en vertrouwen dat er nooit meer zo’n stortvloed de aarde zal vernietigen. Het gevoel dat alles goedkomt. 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *