Hugo de Groot

Ik was al een paar heen en weer gereisd. Van Gorinchem naar Loevestein, en weer terug. Een zware reis, ook al hoefde ik zelf niet zo veel te doen. Ik hoefde alleen maar de boeken te sjouwen die Hugo nodig had. Hij zat nu al een aantal weken gevangen op slot Loevestein, maar tot zijn grote vreugde kon hij daar wel schrijven en studeren. De boeken die hij daarvoor nodig had, mocht ik meedragen, en daar voelde ik me als boekenkist bijzonder vereerd om. In het begin werd ik nog weleens open gemaakt, om te kijken of ik wel echt boeken bij me had, en niet iets om mee te ontsnappen, maar ik keek natuurlijk wel uit. En Hugo ook, hij was slim genoeg. 

Na een paar weken gebeurden er soms vreemde dingen met me. Hugo had het bedacht, samen met zijn vrouw Maria. En ik wist wel wat ze van plan waren, maar ik hield mijn lippen stijf op elkaar. 

Elke dag deed Hugo mijn klep open. Niet om boeken te pakken, want die lagen inmiddels op zijn bureau, maar om zelf in mij te komen liggen. Hij rolde zich op zodat hij paste. Hij lag er een beetje bij als een foetus. Dan lag hij doodstil, tot het niet meer ging. Dan hoorde ik hem scherp ademhalen, en door gebrek aan zuurstof duwde hij dan mijn deksel open en klom weer overeind. 

Toch hield Hugo het steeds langer vol. Hij lag steeds stiller, soms zo stil, dat ik dacht dat hij nooit meer op zou staan. Ik hoorde hem niet eens ademen. Hij hield het op een dag twee uur vol om zo te blijven liggen. ‘Dit is genoeg,’ zei hij toen en hij kwam overeind. Het leek hem niet eens iets te doen om twee uur in een donkere, afgesloten kist te liggen. 

Het was 22 maart 1621. Ik weet die datum zo goed, omdat Hugo en Maria het er zo vaak over gehad hebben. ‘Vandaag gaat het gebeuren,’ zei Maria. ‘Klim er maar in.’ Ze deed mijn klep open en Hugo stapte in mij. ‘Ben je er klaar voor?’ vroeg Maria. Hugo knikte. ‘Goed dan. Je weet wat we hebben afgesproken.’ Opnieuw knikte Hugo. Hij ging liggen, rolde zich op en Maria sloot me goed af. 

Toen kwamen er een paar mensen binnen. ‘Deze kist moet mee,’ zei Maria. Ze gaf me een klopje. ‘Geen probleem.’ Een paar sterke handen tilden me op. ‘Mensenkinderen, wat is die kist zwaar,’ zei een van de mannen. ‘Daar zit zeker zware kost in.’ ‘Reken maar,’ zei Maria. ‘Bedankt alvast.’ 

Ik werd het kasteel uitgetild, het was nog vroeg in de ochtend. Ik hoorde en rook het. Al snel was ik aan de andere kant van de rivier de Waal. Hugo lag doodstil, hij gaf geen kik als de kist af en toe hobbelde of botste. 

Toen we in Gorinchem aankwamen, was het ontzettend druk. Het was jaarmarkt, ik had Hugo en Maria er al over gehoord. Dit zou de perfecte dag zijn. En inderdaad, er was niemand die ons opmerkte. Er was niemand die vroeg of hij even in de kist mocht kijken, omdat niemand er simpelweg tijd voor had. Ze vonden het wel best, een gezelschap met een kist. 

In een huis werd ik neergezet. Iemand deed me open, en Hugo stond op, klopte zijn kleren af en zuchtte eens diep. ‘Het is gelukt,’ zei hij. Hij kleedde zich uit en trok wat armoedige kleren aan die over een stoel hingen. Hij leek op een oude metselaar. Hij keek nog een keer naar me om en gaf me een vertrouwelijk klopje op mijn klep. Even dacht ik dat hij knipoogde. Toen draaide hij zich om en liep de deur uit. Naar het zuiden, zo had ik eerder begrepen. Weg van hier. Ik gloeide van trots. Ik had Hugo de Groot helpen ontsnappen. 

Na al die jaren ben ik uiteraard nog steeds trots. Hugo de Groot is de geschiedenisboeken ingegaan, samen met mij. Niemand kan nog om mij heen. Het is denk daarom dat drie musea geloven dat zij de enige echte boekenkist in bezit hebben. Het zou kunnen, dat ik een van die drie ben. Het zou ook kunnen dat ik heel ergens anders ben. Waar ik echt ben? Dat is voor jou een vraag, voor mij een weet. Ik droom nog even verder over die wonderlijke ontsnapping van mijn meester… 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *